‘t Was een Schuune Bende, daar in ‘t Ey op Vreydag de Dertiende!
Vanaf nu wordt elke vreydag de 13° consequent met EY geschreven, ter ere van het feyt dat we vooralsnog een rondje projectsubsidies hebben weten los te weken van die minister met dat ferm Gatz in zijn cultuur! We! Ja inderdaad, zo voelt elke regelmatige ey-ganger zich. Zo ook Wim Claeys. Het is duidelijk dat artiesten die regelmatig het belangrijkste podium van Belsele aandoen zich eveneens met ‘t Ey indentificeren. (Sorry Dirk, we weten wel dat jij alle werk doet en jouw vreywilligers de rest, maar we leven zodanig mee dat we toch wel een beetje in de eer willen delen…)
Toen Ambrozijn er tien jaar geleden het bijltje bij neerlegde, vond Wim Claeys zichzelf her uit en werd hij cabaretier. Een duwtje van wijlen Walter De Buck erbij en hij werd ook nog eens Gents-dialectzanger. En zeggen dat hij volgens eigen zeggen eigenlijk niet durfde te zingen. Wie erbij was, heeft het zelf vastgesteld: waarom heeft hij in godsnaam zo lang gewacht om zijn keelbanden voor iets subtielers te gebruiken dan het uitkramen van onzin? Van elke tien muzikanten in de folkscene die per se willen zingen, is er hooguit één die het ook echt kan. En die ene heeft dan toevallig te veel schroom om het te doen. Toegeven, twintig jaar geleden heb ik hem ooit op een sessie het kerelslied weten kwelen met een mondvol frieten en het was niet om aan te horen. Maar toen deed hij erom.
Tweede vaststelling: de Schuune Bende bracht niet zomaar folkrock, maar goeie folkrock. Binnen dat genre heb je drie stromingen: de eerste bestaat uit folk waar een bas en een drum achter gezet worden en dit resulteert steevast in het platmeppen van de melodieën waarna een soort folkmoes overblijft. Composteren die hap. De tweede stroming stroomt in de omgekeerde richting en dan krijg je popmuziek met een viooltje erbij. Heel uitzonderlijk is het een goeie bluegrass fiddle die voor een swingend nummer zorgt, maar meestal lijkt het vooral op opgewarmde kost, het soort restjes dat een welopgevoed en milieubewust mens aan de kiekens geeft. De derde soort folkrock is uiterst zeldzaam en dito stimulerend voor de spijsvertering. Ze bestaat uit nummers die vanaf de naakte melodielijn evenwichtig aangekleed worden met een vettige gitaar, in evenwicht gebracht met een paar goeie folkinstrumenten (in dit geval een accordeon in het kwadraat) en opgezweept door een echt creatieve drummer. Doe daar nog een contrabasje bij, een brasbandkwartet, een weelderig backing vocal zangeresje en dan krijg je een Schuune Bende, die zelfs van onvervalste dijenkletsers genietbare nummers weten te maken. Goedgekeurd. Op naar de volgende transformatie Wim?
Henk Coudenys